Ik voelde een zacht briesje. Eerst door mijn haar, even later ook tussen mijn tenen. Mijn oogleden voelden zwaar aan en ik had moeite om ze te openen. Het was alsof iemand kleine gewichtjes eraan had gehangen en dat op het openen van mijn ogen een zware straf stond. De rest van mijn lichaam voelde loom aan. Nauwelijks kon ik mijn handen en voeten bewegen. Ik probeerde te oriënteren waar ik was. Het was duidelijk dat ik op mijn rug lag. Met mijn linkerhand bewoog ik over het oppervlakte. Zand. Het gevoel in mijn voeten kwam ook langzaam op gang en tussen de kloven van mijn tenen voelde ik de ruwe structuur van het zand. In de verte hoorde ik ruis. Mijn gehoor had me blijkbaar ook in de steek gelaten. Langzaam maar zeker kwam het geruis dichterbij, het klonk eerst hol en weerkaatste in mijn hoofd. Een tinteling in mijn hoofd zorgde ervoor dat ik iets meer van mijn gehoor terugkreeg. Het was hetzelfde gevoel als wanneer je de hele nacht op je arm had geslapen en het bloed weer langzaam terugstroomde.
Het geruis werd krachtiger en het geluid nam vorm aan. De zee… Met mijn beperkte, mentale kracht kreeg ik een stukje van mijn ogen open. Een heldere sterrenhemel staarde me aan. Het was avond en de maan was goed zichtbaar. Mijn gedachten draaiden op volle toeren. Ik probeerde me iets te herinneren; waar ik was, waarom ik in het zand lag, maar de belangrijkste vraag die in mijn hoofd speelde: “Wie ben ik?”
Een immense angst verlamde me en met alle macht probeerde ik om hulp te schreeuwen. Maar helaas. Mijn mond was droog en ik had moeite met slikken. Ik kreeg er geen woord uit. Alsof dat nog niet erg genoeg was, voelde ik het water van de zee aan mijn voeten. Ik werd me ervan bewust dat ik snel moest handelen, anders zou het stijgende water me meesleuren en dan was het einde verhaal.
Ik hoopte op een toevallige voorbijganger, wandelaars, joggers, maar er was niemand. Angst maakte plaatst voor paniek en ik bad tot elke God die de mensheid ooit heeft gekend. De geur van het zoutige zeewater kwam steeds dichterbij, terwijl het zout van mijn tranen, mijn smaakpapillen bereikten. Ik vroeg de goden om genade te tonen. Wat ik ook gedaan heb, alsjeblieft, help me overeind en ik beloof een beter mens te worden. Ik zal er alles voor doen.
Het water steeg inmiddels tot aan mijn enkels en ik voelde de weergaloze kracht van de zee steeds harder trekken, alsof Poseidon in hoogsteigen persoon zijn drietand gebruikte om me de zee in te sleuren.
De tinteling die ik in mijn hoofd had gevoeld, baande zich een weg naar mijn benen en de rest van mijn lichaam. Met veel moeite kon ik me omdraaien. Met mijn armen in het zand kon ik mezelf langzaam maar zeker vooruit trekken. Met een wazig zicht probeerde ik de omgeving te verkennen, al kon ik niet veel in de verte zien. Ik zag hoge duinen en er stond een bord. De woorden waren onleesbaar. Het leek wel of ik dubbel zag. Ik keek in het rond of er wellicht spullen aanwezig waren die mij konden helpen herinneren. Al snel concludeerde ik dat de korte broek en T-shirt die ik droeg, mijn enige bezit waren. Geen beurs, tas of andere zaken die mij iets meer konden vertellen over wie ik was.
Ik besloot het beste ervan te maken en verder te kruipen, richting de duinen. Tijdens deze moeizame klus kreeg ik steeds meer kracht en kon ik ook stukjes lopen. Ik hoorde mijn hartslag in mijn hoofd kloppen. Ik vroeg mezelf af of het een kater kon zijn. Wellicht had ik ergens een feestje bezocht en was ik op het strand in elkaar gezakt.
Naarmate ik de duinen bereikte, kon ik eindelijk lezen wat er op het bord stond: “Niet betreden. Privéterrein.”
Voorzichtig liep ik langs de duinen omhoog en tot mijn grote verbazing zag ik een groot strandhuis. Gelukkig brandde er licht. Ik trok me niets van de waarschuwing aan en naderde het huis. Ik hoorde binnen enkele personen hevig discussiëren terwijl ik op de voordeur toeliep.
Ik klopte op de deur, een vreselijke pijnscheut ging door mijn arm. Het bleef enkele momenten stil, totdat ik door het raampje van de deur een persoon naar buiten zag kijken.
‘Help me, alsjeblieft! Ik weet niet waar of wie ik ben. Ik heb hulp nodig.’ Na enige aarzeling ging de deur open. Een knappe, jonge vrouw stond in de deuropening. Met haar lange, blonde haar en lichtblauwe ogen, leek ze op een engel, die de goden naar de Aarde hadden gestuurd om mij op te vangen.
‘Alsjeblieft’, sprak ik met moeite. De jonge vrouw keek in het rond, controlerend of ik wel alleen was. Ze gebaarde me om binnen te komen.
Ze deed de deur dicht en deed het slot erop. ‘Hebt u pijnstillers in huis? Mijn hoofd bonkt als een gek.’ Ze keek me bedenkelijk aan.
‘Wacht hier,’ sprak ze met een zachte fluisterstem, ‘mijn vriend is hiernaast, ik zal hem zeggen dat we een gast hebben, dan zal ik ervoor zorgen dat u hulp krijgt.’ Alhoewel ze lachte, zag ik dat ze waterige ogen had. Wellicht had ik een heftige discussie tussen haar en haar vriend verstoord. Ik knikte met veel pijn en moeite. Ze liet me achter in de gang terwijl ze de deur naar het ander vertrek nam. Opnieuw hoorde ik een felle toon tussen de twee, maar ik verstond niet waar ze het over hadden. Het zijn niet mijn zaken. Ik was allang blij dat iemand me wilde helpen.
Tijdens het wachten, bekeek ik de muren van de gang. Het viel me op dat er recentelijk foto’s hadden gehangen. Op bepaalde plekken was het behang stukken lichter. Zouden ze op het punt staan om deze plaats te verlaten of trekken ze juist pas in?
De deur ging weer open en de jonge vrouw vroeg me om naar binnen te komen. We arriveerden in een ruime woonkamer, met twee grote zitbanken en in het midden een salontafeltje. Naast een bank stond een mannelijk persoon van begin dertig; glad geschoren, krullend haar en gekleed in een badjas.
‘Dit is Paul,’ de man knikte vriendelijk, ‘en mijn naam is Rebecca.’
‘Aangenaam. Dit klinkt misschien vreemd, maar ik weet mijn naam niet.’
Ze keken me allebei verbaasd aan.
‘Ik werd wakker op het strand en was grotendeels verdoofd. Met veel pijn en moeite heb ik mezelf kunnen redden van het stijgende zeewater. Daarna ben ik de duinen opgeklommen en zag hier licht branden. Ik was echt blij dat jullie thuis waren.’
Paul wreef door zijn krullen: ‘Dus je kunt je helemaal niets meer herinneren?’
‘Nee.’
Rebecca benaderde me met een glaswater en een tabletje.
‘Hier, tegen je hoofdpijn.’ Ik bedankte haar, deed het tabletje in mijn mond en dronk het hele glas in één keer leeg.
‘Dank je wel.’ Rebecca nam het glas aan en zette het op het salontafeltje.
‘Ik stel voor dat onze gast zich even gaat opfrissen, dan zullen wij ondertussen contact opnemen met de politie. Schat, laat jij hem zien waar de badkamer is?’ Paul stemde in op het verzoek van Rebecca en hij legde zijn hand op mijn schouder.
‘Volg mij maar.’ We gingen terug naar de gang waar een trap naar boven ging.
‘Hier de trap omhoog en dan is de deur waar je recht tegenaan loopt, de badkamer.’ Wederom bedankte ik hem en voorzichtig liep ik de trap omhoog. Zonder veel tegenslagen bereikte ik de badkamer. Gelukkig brandde het licht al. Het gordijn van het bad was gesloten, ik keek naar links en zag een spiegel hangen. Met angst voor mijn eigen gezicht, keek ik voorzichtig naar mijn reflectie. Het was ongeveer wat ik had verwacht. Mijn gezicht zat vol met opgedroogd zand. Ik wreef door de dikke baard die ik blijkbaar had gekweekt en probeerde mezelf te herkennen. Ik openende de koude kraan van de wasbak en gooide het water in mijn gezicht. Het voelde verfrissend aan en het zand begon langzaam van mijn gezicht te lopen. Bij het tweede keer water pakken, merkte ik iets op dat niet op een badkamer thuishoorde.
Op de wasbak lag een zwart brilmontuur, het linkerglas was gebroken. Haast instinctief pakte ik de bril op en bekeek deze van alle kanten. Waarom weet ik ook niet precies, maar ik zette hem op en bekeek mezelf in de spiegel. Het wazige zicht dat ik eerst had, was meteen verdwenen. Is dit mijn bril? Nog voordat de gedachte volledig tot me doordrong, begon ik duizelig te worden. De badkamer draaide rond als een carrousel en ik voelde mezelf in elkaar zakken. Voordat ik bewusteloos raakte ving ik een glimp op van Rebecca.
‘Je had niet moeten terugkomen.’ Na deze woorden werd het volledig zwart.
De angst was teruggekeerd. Ik bewoog nu onvrijwillig over het strand. Ze hebben me vastgebonden! Paul liep voor me uit en trok me over het ruwe zand. Rebecca liep naast me en haar tranen biggelden over haar wangen. Flitsen van het verleden schoten door mijn hoofd als kleine stroomschokken. Korte herinneringen keerden terug.
‘Lieverd,’ zei ik voorzichtig, ‘waarom doe je me dit aan? Ik kan veranderen.’ Rebecca zei niets, ze huilde alleen maar. ‘En jij, Paul, je bent mijn beste vriend, zo ga je toch niet met je vriend om.’ Paul stopte met lopen en draaide zich om.
‘Het is te laat, er is geen weg meer terug.’ Ik begreep niet wat hij bedoelde. Hij hervatte zijn tocht, zonder nog iets te zeggen. Hoe meer ik het geluid van de naderende zee hoorde, hoe meer ik mijn best deed meer te herinneren.
Ik zag de deur van mijn slaapkamer, de slaapkamer van Rebecca en mij, we waren getrouwd. Toen ik de slaapkamer binnenliep, zag ik Paul en haar in bed, naakt. Mijn beste vriend en mijn vrouw samen!
‘Jullie hadden een affaire en ik heb jullie betrapt!’ Ik schreeuwde het uit, in de hoop dat andere mensen het zouden horen. We hadden de zee inmiddels bereikt. Paul begon in zijn handen te klappen. ‘Bravo! Van alles wat je hebt gedaan, weet je je dát detail te herinneren.’ Hij klonk furieus.
‘Maar dit is moord! Dit kunnen jullie niet maken.’ Ik zag dat Paul zijn tranen van verdriet moest bedwingen.
‘Verdomme, man! Dit is al de tweede keer deze avond dat ik je dit moet uitleggen. Ik doe dit voor je eigen bestwil en die van Rebecca.’ Ik keek Rebecca vragend aan.
Ze keek naar beneden: ‘Het is je eigen schuld. Jij hebt alleen jezelf te verwijten.’
‘Wat heb ik gedaan?’ Vroeg ik angstig.
Rebecca deed haar blouse een stukje open en ik schrok van wat ik zag. Haar buik toonde een vreselijk, verticaal litteken.
‘Je was wederom dronken die avond toen je thuiskwam. Nadat je Paul tegen de spiegel bewusteloos had geslagen, wilde je mij ook slaan, maar ik vertelde je dat ik drie maanden zwanger was. Zonder naar me te luisteren pakte je een stuk glas van de gebroken spiegel, dat je vervolgens in mijn buik stak. Ik weet nog precies wat je zei: “Je zal nooit zijn kinderen baren”. De rechter heeft je één jaar celstraf gegeven en zes maanden in de ontwenningskliniek. Ik wist dat je zou terugkomen naar óns vakantiehuisje. Het was het wachten meer dan waard. Het is tijd om te gaan.’ Ik wilde tegenstribbelen, maar ik kon de woorden niet vinden. Paul trok me tot aan het water en liep weg. Rebecca zakte door haar knieën en fluisterde: ‘Het was van jou.’ Met die woorden liet ze me alleen. Samen met Paul keerde ze terug naar het huisje. Ze keken allebei niet meer om. Alle gevoelens van pijn tot spijt kwamen in me los, maar het was te laat. Ik accepteerde mijn lot.
Het zeewater is onverbiddelijk. Ik hoop dat het voldoende is om al mijn zonden weg te spoelen…